© KIK-IRPA, Brussel

Het leven van Sint-Elisabeth

De wandtapijten dateren van na 1509 en werden gemaakt in opdracht van het grafelijk echtpaar Elisabeth van Culemborg en Antoon de Lalaing. Deze reeks, die de tegenhanger vormt van de reeks over de Heilige Antonius, beeldt het leven van de Heilige Elisabeth van Hongarije uit. Vermoedelijk waren ze in oorsprong bedoeld als rugtapijten (dorsalia) voor het nieuwe kerkgestoelte, zoals de afmetingen en de vorm ervan doen vermoeden. Een andere theorie is dat zij boven de houten dorsalen van beide vleugels werden gehangen.

Dit is een interactieve foto

De wandtapijten werden vervaardigd uit wol, zijde, zilver- en gouddraad. Het eerste tapijt wordt los bewaard en meet 163 bij 400 cm, het tweede en derde wandtapijt zijn aan elkaar bevestigd (166 bij 667 cm). De decoratieve boord is samengesteld uit cherubijnen (gevleugeld hemels wezen met een mensengezicht), overvloedshoornen en dolfijnen, afgewisseld door een schelp met een drietand of iets wat lijkt op een verenbos of toorts. Boven- en onderaan wordt deze decoratie onderbroken door medaillons met de initialen A en Y van Antoon en Ysabeau (de Franse variant van Elisabeth) en cartouches met de spreuken NULLE PLUS en NE MOY AVLTRE, de lijfspreuken van Antoon de Lalaing en Elisabeth van Culemborg. Tussen de zuiltjes en soms onder de bovenboord verduidelijken tekstpanelen met Latijnse teksten de afgebeelde taferelen.

Legende:
Elisabeth van Thüringen werd ca. 1207 geboren in Hongarije. Als dochter van koning Andreas II van Hongarije (1175-1235) en koningin Gertrudis van Andechs-Meranië (1185-1213) werd zij op vierjarige leeftijd uitgehuwelijkt aan Lodewijk IV van Thüringen. Het huwelijk zelf vond pas plaats in 1221. Tot die tijd woonde Elisabeth in bij het gezin van haar toekomstige echtgenoot.
In 1225 werd Thüringen geteisterd door een zware hongersnood. Elisabeth deelde grote hoeveelheden voedsel uit de koninklijke schuren en opslagplaatsen uit aan de armen, wat niet in goede aarde viel bij haar schoonfamilie uit angst dat er niets meer voor hen zou overblijven. Volgens de legende vulde Elisabeth elke ochtend in de bakkerij van de burcht haar voorschoot met broden en ging vervolgens op weg naar het dorp om daar de broden uit te delen aan de armen. Op een dag werd ze betrapt door iemand van haar schoonfamilie die haar vroeg om te tonen wat ze verborg in haar schort. Elisabeth opende haar voorschoot en een grote bussel geurige rozen viel op de grond.
Na de dood van haar echtgenoot in 1227 werd Elisabeth door haar schoonfamilie verdreven uit het kasteel waar ze woonde. In 1229 trad ze toe tot de Derde Orde van Franciscus van Assisi en verzorgde gedurende de rest van haar leven de zieken in het Franciscaanse ziekenhuis dat ze liet bouwen bij het slot Marburg.
Op 17 november 1231 stierf Elisabeth van Thüringen. Haar lichaam werd bijgezet in het ziekenhuis dat in haar opdracht werd opgericht. Vanaf de dag van haar dood zou zij wonderen hebben verricht. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij reeds in 1235 door Paus Gregorius IX heilig werd verklaard.