De koorkap (Latijn: pluviale) is een tot aan de voeten afhangend, halfrond liturgisch gewaad dat gedragen wordt door bisschoppen, priesters, diakens en subdiakens tijdens bepaalde plechtigheden zoals getijdenvieringen, het lof en sacramentsprocessies. Tijdens de mis wordt de koorkap doorgaans niet meer gedragen.
Aan de voorzijde wordt de koorkap gesloten met een rijkelijk versierde koorkapsluiting over de borst. Aan de achterzijde vindt men de typische kaproen of koorkapschild, welke vaak versierd is met een geborduurd tafereel of symbolisch element. Het schild is nog een overblijfsel van een kap of kapoets aan de oudste koormantels. Deze kap verwijst, samen met de Latijnse benaming pluviale, wat letterlijk ‘regenmantel’ betekent, naar de oorspronkelijke functie van de koorkap als regenmantel in de Romeinse tijd. Dit is een van de voorbeelden die illustreren hoe de meeste kerkelijke gewaden zijn ontstaan uit de alledaagse klederdracht in het Romeinse Rijk.
Het borduurwerk, zijde met opgelegde gouddraad, dateert van het tweede kwart van de 16de eeuw. Het borduurwerk werd in de 19de eeuw overgebracht op goudlaken. Als versiering werden blad- en bloemmotieven geweven in het laken dat verder afgeboord werd met goudgalon. Volgens de overlevering werd het borduurwerk in ingrijpsteek, ook wel schildersteek genoemd, door Elisabeth van Culemborg zelf vervaardigd en aan de kerk geschonken.
Op het schild wordt het Laatste Avondmaal voorgesteld. Rechtsboven zien we het gekroonde ruitvormige wapen van de Lalaing-van Culemborg en linksboven het gekroonde wapen van Antoon de Lalaing met Gulden Vliessieraad. Op de aurifrisia (verticale sierboorden) staan zes taferelen geborduurd met als onderwerp de passie van Christus: de voetwassing, de doodsstrijd van Christus in de Hof van Olijven, het verraad van Judas, Jezus die voor Kaïfas zijn kleren scheurt, de doornenkroning en de veroordeling van Christus door Pontius Pilatus. Beide aurifrisia zijn gekroond met renaissancebogen met vazen en rankwerk in reliëfborduurwerk.